pottenbakkerij
  • pot·ten·bak·ke·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord pottenbakkerij pottenbakkerijen
verkleinwoord

de pottenbakkerijv

  1. bedrijf waar men aardewerk maakt; werkplaats van een pottenbakker
     De enige die protesteerde was Annika Wallmark, die helemaal aan de rand van het dorp een kleine pottenbakkerij had.[2]
     Hij is pottenbakker en maakt ter plekke met klei en water kleine bloemenvaasjes. Ze zijn te koop voor 0,90 eurocent. Met een stanleymes kerft hij de voornamen van de koper in de vaasjes. Van den Tillaart komt uit Limburg en samen met zijn vrouw heeft hij een pottenbakkerij.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron “Winterfair Nijverdal is vooral genieten van de sfeer” (17-12-2017), Tubantia