• po·si·ti·o·neel
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen positioneel positioneler positioneelst
verbogen positionele positionelere positioneelste
partitief positioneels positionelers -

positioneel [1]

  1. met betrekking tot de positie
  2. (economie) met betrekking tot aanzien en status, in waarde afhangend van andere producten of goederen
     In zijn Social Limits to Growth lanceerde Hirsch het verhelderende begrip ‘positionele goederen’. Een villa in de zoom van een stil natuurgebied en tegelijk niet te ver van de stad is per definitie schaars. We kunnen net zo veel broden bakken als we maar willen, oneindig veel flats in hoogbouw neerzetten, maar het aanbod van villa's in het groen, of van zeventiende-eeuwse grachtenpanden, is nu eenmaal onvermijdelijk eindig. Op is op, schaars blijft schaars, alleen een enkele geprivilegieerde valt zo'n hoofdprijs ten deel.[2]
     ‘Erkenning en onderscheidingen zijn positionele goederen, d.w.z. ze verliezen aan waarde naarmate ze minder selectief worden toegekend’.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron Kunstmatige schaarste in:
    H.J. Schoo
    Een bitter mensbeeld. De transformatie van een ontregeld land (2004), Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, p. 115 op www.dbnl.org  
  3.   Weblink bron
    W.P. Knulst
    Externe betrekkingen. LOKV krijgt in socioloog Knulst eigen hoogleraar in: Tsjip, Jaargang 5 (1995), p. 88-89 op www.dbnl.org