Latijn

Uitspraak
  • IPA: /ˈpoː.mʊ(m)/
Woordafbreking
  • po·mum

Zelfstandig naamwoord

pōmum o

  1. vrucht
    «Hoc pomum bene non sapit.»
    Dit fruit smaakt niet goed.[1]
  2. (dichterlijk) fruitboom
Verbuiging
Overerving en ontlening

Verwijzingen