Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·ly·e·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘veelvlak’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'hedra' (zitplaats, stand) met het voorvoegsel poly- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord polyeder polyeders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de polyederm

  1. (wiskunde) veelvlak
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Regelmatige veelvlakken in het Nederlands

tetraëderhexaëderoctaëderdecaëderdodecaëdericosaëder

Vertalingen

Gangbaarheid

19 % van de Nederlanders;
23 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen