pokkenweer
  • pok·ken·weer
enkelvoud meervoud
naamwoord pokkenweer
verkleinwoord

het pokkenweero

  1. (informeel) heel slecht weer
    • Aan de honderden boekomslagen die hij ontwierp kun je het zien, de droefenis zodanig gestileerd dat het opnieuw leuk wordt. De weduwe in de wilgen is er zo eentje, een detectivepocket waarvoor Dick Bruna de kaft bedacht. Of de paraplu die hij tekende om reclame te maken voor de Zwarte Beertjes-reeks. Het is weer pocket-weer stond eronder, wat je zou kunnen parafraseren als: om te lezen heb je pokkenweer nodig. [3] 
    • Het omslag van het nieuwste SCP-rapport toont vier mannen/jongens met een lichtgetinte huidskleur op een plein in een grote stad. Je ziet flats, een Turkse supermarkt, glimmende straattegels en hier en daar een plas; het heeft net geregend, ellendig Hollands pokkenweer is het. Maar daar trekken de vier zich niets van aan. De voorste jongen veegt ijverig allerlei vieze dingetjes op een grote schep, die de achterste jongen zoet vasthoudt. Een van de mannen tilt een zachtgroene plastic zak omhoog. [4]