• poin·te
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘strekking’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pointe pointes
verkleinwoord

de pointev / m

  1. het derde en laatste deel van een grap (na de introductie, en het verhaal) dat mensen aan het lachen kan maken
    • Ook in het verdere verloop van Sing Song blijkt de film ver verwijderd van de culturele stereotypen en castingclichés die dit voorjaar het komisch bedoelde Tuintje in mijn hart in een ijzeren greep hielden - een film die Suriname voornamelijk degradeert tot pointe van een foute grap. [3] 
  2. het belangrijkste punt van een verhaal of betoog
    • Waarover kan je nog praten als de apocalyps nadert? Over niets en alles tegelijk, zo blijkt. Vier acteurs en een pianist vertellen over ditjes en datjes. Ze lanceren grappige verhaaltjes zonder pointe of logica. Ze mijmeren over ver­gankelijkheid. Ze doen een vlieg na. Gewoon, omdat het kan. [4] 
65 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]