pochet in borstzakje
  • po·chet
  • van Frans pochette, in de betekenis van ‘zakdoekje’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pochet pochetten
verkleinwoord pochetje pochetjes

de pochetv / m

  1. (kleding) vierkant doekje dat men als decoratie nog net zichtbaar opgevouwen draagt in het borstzakje van een colbert, blazer of dinnerjacket
    Een pochet hoort men niet als zakdoek gebruiken.
    • Hij leest van mijn blad af waar hij woont met zijn gezin, dat hij de universiteit niet heeft afgemaakt en als eerste job met een vorklift reed, dat hij nauwelijks aan repeteren toekomt met zijn Finse hiphopcollectief, FSMCs - en heeft hij die oude Volvo nog? Mikko Hypponen (48), hacker-royalty met paardenstaart en opgeschoren zijkanten, donkerblauwe blazer en pochet, vernauwt zijn laserogen. ‘Als je georganiseerde misdaad bestrijdt, dan wil je niet dat die je adres kennen.’ [3] 
    • De excentrieke trendwatcher, kreeg gistermiddag regelmatig de zaal met vastgoedbonzen aan het lachen in het Theaterhotel. Daar sprak Adjiedj Bakas, getooid met een hip brilmontuur en een kleurrijke stropdas en pochet, op een congres over het Almelose Binnenstadsplan. [4] 
83 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[5]