pluvial
- IPA: /ˈpluːviəl/
- plu·vi·al
- Ontleend aan het Latijnse pluvialis (van de regen, regen-; regenachtig).
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
pluvial | more pluvial | most pluvial |
pluvial
- te maken hebbend met de regen; regen-.
- (geologie) optredend ten gevolge van regen.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
pluvial | pluvials |
pluvial
- (geologie) langdurige periode van sterke regenval, die enkele duizenden jaren duren; in het bijzonder zo'n periode tijdens het Pleistoceen.
- IPA: /ply'vjal/
- plu·vial
- Ontleend aan het Latijnse pluvialis (van de regen, regen-; regenachtig).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | pluvial | pluviaux |
vrouwelijk | pluviale | pluviales |
pluvial
- te maken hebbend met de regen; regen-.
- veel regen ontvangend.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
pluvial | le pluvial | pluviaux | les pluviaux |
pluvial m
- (religie) koorkap, koormantel.
- plu·vi·al
- Ontleend aan het Latijnse pluvialis (van de regen, regen-; regenachtig).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | pluvial | pluviales |
vrouwelijk | pluvial | pluviales |
pluvial
- te maken hebbend met de regen; regen-.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
pluvial | pluviales |
pluvial m