• IPA: /plɛɲiː/
  • ple·ní
  • Afgeleid van het werkwoord plít met het achtervoegsel -ení

plení o

  1. het wieden; het verwijderen onkruid

plení

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord plenit
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord plenit