1. Een pimpampoentje, Coccinella septempunctata  .
  • pim·pam·poen·tje
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord pimpampoentje pimpampoentjes

het pimpampoentjeo dim. tant.

  1. (kindertaal), (dierkunde) benaming voor insecten uit de familie Coccinellidae  
     Als Katelijne bij haar oma zit, ziet ze soms door het raam een koolwitje of een kleine vos - dieren die vrij zijn om te gaan en te staan waar ze willen. En nadat de Duitse toeristen van het erf zijn weggestuurd, droomt Katelijne ervan met de Duitse jongen mee te reizen, ‘als een pimpampoentje dat op de achterruit zit geplakt’.[3]
  • Dit woord is niet gangbaar buiten Vlaanderen en Zeeland. [4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. pimpampoentje op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Rick Honings
    Franca Treur : Dorsvloer vol confetti in:
    Ton Anbeek e.a. (red.)
    Lexicon van literaire werken., nr. 89 (februari 2011), Wolters-Noordhoff, Groningen / Garant-Uitgevers, Antwerpen, ISBN 9001032303, p. 5
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).