pijjekker
- pij·jek·ker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pijjekker | pijjekkers |
verkleinwoord | - | - |
de pijjekker m
- (kleding) halflange overjas van zware stof, zoals vroeger wel gedragen door zeelieden
- Daarna sprak men van het ‘schip van Staat’, aan welks roer die Eerste minister - nu in pijjekker en waterlaarzen, met vaste hand richting gaf - wat helaas, niet altijd het vaartuig voor stranden behoedde. [3]
- Het woord 'pijjekker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pijjekker" herkend door:
11 % | van de Nederlanders; |
16 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ pijjekker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tutein Nolthenius, R.P.J."Levensbericht van Ir Johan Christoffel Ramaer (9 Mei 1852-17 Juni 1932)" in: Handelingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1932-1933. (1933) E.J. Brill, Leiden; p. 50; geraadpleegd 2019-11-10
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be