Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pij·jek·kers
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de pijjekkersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pijjekker
    • Voorop marcheerden twee aan twee zes meisjes in matrozenpakjes, geplooide rokjes, pijjekkers en matrozenmuts. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen