Nederlands

 
pelsmuts
Uitspraak
Woordafbreking
  • pels·muts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pelsmuts pelsmutsen
verkleinwoord pelsmutsje pelsmutsjes

Zelfstandig naamwoord

pelsmuts v/m [1]

  1. (hoofddeksel) hoofddeksel gemaakt van bont
     Denisov liep met een somber gezicht, zijn pelsmuts in de hand, achter de kozakken aan die het lichaam van Petja Rostov naar een in de tuin gegraven kuil droegen.[2]
     Hij was een van de meest opvallende verschijningen tijdens de rellen in het Amerikaanse Capitool deze week: de man met de pelsmuts, hoorns en een gezicht dat in de Amerikaanse kleuren was geschilderd. De man, die zichzelf Jake Angeli noemt, is vandaag opgepakt.[3]
Synoniemen
Vertalingen
  1. hoofddeksel gemaakt van bont

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “‘Complot-sjamaan’ opgepakt na bestorming Capitool, ook lachende dief aangehouden” (09-01-2021), Tubantia