bontmuts
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bont·muts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bontmuts | bontmutsen |
verkleinwoord | bontmutsje | bontmutsjes |
Zelfstandig naamwoord
- (hoofddeksel) muts gemaakt van de vacht van een zoogdier
- Ook de televisiecritici misten de markante NOS-verslaggever. „Wie schitterde door afwezigheid was onze vertrouwde ingesneeuwde Gerri met zijn befaamde bontmuts”, aldus Parool-recensent Han Lips. „Dus stonden drie andere NOS-heren te blauwbekken op de respectievelijke crisisplekken in het land. Allemaal zonder bontmuts.”[2]
- 27 januari draait de uitzending om schaatser Kees Verkerk en zijn bekende, van zijn overleden moeder gekregen bontmuts.[3]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord bontmuts staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bontmuts" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 12 dec. 2017
- ↑ de Telegraaf BART WIJLAARS 29 dec. 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be