• pa·tro·nes
enkelvoud meervoud
naamwoord patrones patronessen
verkleinwoord

de patronesv

  1. beschermvrouw
    • Sint Cecilia, patrones van onder meer de kerkmusici, wordt herdacht rond haar sterfdag 22 november. Het Pancratiuskoor deed dat afgelopen zaterdag tijdens een Gregoriaans gezongen mis. Bijzonder vond Kormelink het om het koor, dat hij drieëndertig jaar dirigeerde, nu eens op afstand te beluisteren. „Prachtig hoe dat Gregoriaans dan klinkt. Heel anders dan wanneer je er vlak voor staat. Bij mijn opvolger Ton ten Hagen zijn de koren in goede handen.” [2] 
    • Het beeld van de patrones van de voormalige rooms-katholieke school keerde al eerder terug. Sinds woensdag hangt er op appartementencomplex ‘St. Theresiaschool’ ook een plaquette bij met uitleg over de achtergronden van de heilige. [3] 
    • Met een plechtige mis in het centrum van de hoofdstad Havana is vandaag een einde gekomen aan de rondtoer die een beeld van de patrones van Cuba over het eiland heeft gemaakt. Volgens kerkelijke leiders hebben 5 miljoen van de 11,2 miljoen Cubanen de afgelopen 16 maanden het beeld eer bewezen. [4] 
  2. vrouw die de baas is
82 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]