patiëns
- pa·ti·ens
- Leenwoord uit het Latijn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patiëns | patiëntia |
verkleinwoord |
het patiëns o
- (taalkunde) dat zinsdeel dat de handeling van het werkwoord ondergaat
- «In de zinnen "Jan eet een appel" en "De appel wordt door Jan gegeten" is "appel" het patiëns.»
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord 'patiëns' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.