pasteibakker
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: pasteibakker (hulp, bestand)
- IPA: / pɑsˈtɛibɑkər / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- pas·tei·bak·ker
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands pasteidebakker, op te vatten als samenstelling van pastei zn en bakker zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pasteibakker | pasteibakkers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de pasteibakker m
- (beroep) iemand die gebak maakt van deeg met een vulling van gekruid vlees
- Sam had ooit in één huis gewoond met een pasteibakker. Erg aardige man – een man die overal pasteitjes van kon maken. Sam had gezien dat de man zoveel katten had en merkte op dat hij zeker veel van katten hield. „Het zijn eigenlijk andere mensen die er dol op zijn”, had de man met een knipoog gezegd. De pasteibakker vertrouwt Sam toe – hij mag het niet verder vertellen – „het zit ’m in de manier van kruiden”. Het kattenvlees kruidt hij „als rund, kalfs-, of nierpastei; al naar de vraag is”. [2]
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord pasteibakker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.