• pas·tei
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘deeg met vlees’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pastei pasteien
verkleinwoord pasteitje pasteitjes

de pasteiv / m [3]

  1. (voeding) gerecht van fijn vlees en brooddeeg
    • Hoe verrassend een middeleeuwse pastei kan smaken is te ontdekken in de kalfsvleespastei uit de 15de eeuw, waarin dadels en rode wijn gecombineerd worden met een royale hoeveelheid specerijen en groene kruiden.[4] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]