pase
- (sport) passen; (de bal) naar een medespeler spelen
- «Paas mich dae bal 'ns!»
- Pass mij de bal eens!
pase
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pasar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pasar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pasar
pase
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord pást