pase
- pa·se
pase
- IPA: /pasɛ/
- pa·se
pase
vervoeging van |
---|
pasar |
pase
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pasar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pasar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pasar
- IPA: /pasɛ/
- pa·se
pase
- –
- pasu
pase
- –
- pasu
pase
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord pást