pase
Limburgs
Woordafbreking
- pa·se
Werkwoord
pase
Nedersorbisch
Uitspraak
- IPA: /pasɛ/
Woordafbreking
- pa·se
Zelfstandig naamwoord
pase
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pasar |
pase
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pasar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pasar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pasar
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /pasɛ/
Woordafbreking
- pa·se
Zelfstandig naamwoord
pase
Synoniemen
- –
- pasu
Zelfstandig naamwoord
pase
Synoniemen
- –
- pasu
Werkwoord
pase
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord pást