• par·tij·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord partijschap partijschappen
verkleinwoord

de partijschapv

  1. het bestaan van verschillende partijen in één organisatie
     Na een zogenoemde ‘externe visitatie’, verricht door ds. Wolse en ds. Eigenhuis, is namelijk gebleken dat binnen de Deldense kerkelijke gemeenschap ‘vertrouwensbreuk en partijschap’ is ontstaan. ‘En dat maakte de predikant en kerkenraad onmachtig om de eenheid van de gemeente te dienen’, zo valt te lezen in de eindrapportage van de visitatiecommissie.[3]


  1. partijschap op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Interim-predikant voor protestantse gemeente Delden” (26-07-2015), Tubantia