paniekzaaier
- pa·niek·zaai·er
- samenstelling van paniek zn en zaaier zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paniekzaaier | paniekzaaiers |
verkleinwoord | paniekzaaiertje | paniekzaaiertjes |
de paniekzaaier m
- iemand die mensen bang probeert te maken zonder dat er een goede reden voor angst is
- ‘Ik geloof niet dat Noord-Korea technisch ooit sterk genoeg wordt voor een aanval op Amerikaans grondgebied. Nu ja, wie weet, Guam of Alaska. Zelfs dan zouden ze het bijzonder goed moeten voorbereiden. Een impulsief afgevuurde raket zie ik nooit de VS bereiken, nu niet en morgen niet. En dus zouden de paniekzaaiers beter wat gas terugnemen.’ [1]
- Overstromingen, tropische cyclonen, verzengende droogte, immense bosbranden: het lijkt erop dat Australië de afgelopen jaren steeds vaker ten prooi viel aan grootschalige natuurrampen. Maar wie die hardop in verband wilde brengen met het fenomeen klimaatverandering, werd doorgaans weggezet als paniekzaaier. [2]
1. iemand die, zonder dat daar een goede reden voor is, mensen bang probeert te maken
- Het woord paniekzaaier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "paniekzaaier" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ de Standaard ZATERDAG 22 APRIL 2017
- ↑ Volkskrant HENRICO PRINS 23 oktober 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be