De zaaier van Grigoriy Myasoyedov


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zaai·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zaaier zaaiers
verkleinwoord zaaiertje zaaiertjes

Zelfstandig naamwoord

de zaaierm

  1. (landbouw) persoon die het land inzaait
    • De zaaier zaaide het hele land in. 
     Naast de landingsbaan loopt een zaaier in de middagzon. Hij zaait nog met de hand uit een brede korf die voor zijn buik hangt.[2]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Willebrord Nieuwenhuis
    “Contacten tussen wrok en vriendelijkheid” (4 maart 1997) op nrc.nl  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be