Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pak·za·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pakzadel pakzadels
verkleinwoord pakzadeltje pakzadeltjes

Zelfstandig naamwoord

pakzadel m/o [1]

  1. een zadel dat geschikt is voor het vervoeren van goederen op een paard
     De auditeur, een dikke man met een dik gezicht, keek met een naïeve glimlach van blijdschap in het rond, hotste op zijn paard heen en weer en bood in zijn kamelotten mantel en gezeten op een pakzadel een merkwaardige aanblik tussen de huzaren, kozakken en adjudanten.[2]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen