Nederlands

 
Een paardenbijter
Uitspraak
Woordafbreking
  • paar·den·bij·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord paardenbijter paardenbijters
verkleinwoord paardenbijtertje paardenbijtertjes

Zelfstandig naamwoord

de paardenbijterm

  1. (libellen) Aeshna mixta   een echte libel (Anisoptera) uit het geslacht en de familie van de glazenmakers (Aeshnidae). Het is een grote libel maar een van de kleinere glazenmakers, die in de nazomer vaak in groepen rondvliegt. De paardenbijter is een zeer algemene en zwerflustige soort, die grote afstanden aflegt. Incidenteel worden grote groepen zwervers waargenomen
     In tegenstelling tot de verhalen die hierover in de volksmond de ronde doen, zijn libellen voor de mens geheel ongevaarlijk. Dit ondanks volksnamen als paardenbijter, wrattenbijter en donderbolk!![1]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Fop I. Brouwer
    “Nieuwsblad van het Noorden” (2 september 1980)