Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • paai·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord paaiperiode paaiperiodes
paaiperioden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de paaiperiodev

  1. (biologie) tijd van het jaar dat vissen zich voortplanten
    • De paaiperiode van deze soort is in het voorjaar. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid