paai
- paai
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paai | - |
verkleinwoord | paaitje | paaitjes |
vervoeging van |
---|
paaien |
paai
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paaien
- Ik paai.
- gebiedende wijs van paaien
- Paai!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paaien
- Paai je?
- Het woord paai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.