• over·traind
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen overtraind overtrainder overtraindst
verbogen overtrainde overtraindere overtraindste
partitief overtrainds overtrainders -

overtraind [1]

  1. (sport) uitgeput door teveel trainingsarbeid
     "Ik heb goed getraind. Misschien wel té goed. In trainingen ben ik nu eenmaal niet af te remmen. Daardoor voel ik me al een tijd supermoe. Ik hoop maar één ding en dat is dat ik niet overtraind ben."[2]
     Visser werd in 2018 verrassend olympisch kampioene op de 5.000 meter en is de op één na snelste Nederlandse ooit op de 3.000 meter. Maar de laatste jaren worstelde ze; ze raakte overtraind, had het mentaal lastig en haar niveau van jaren geleden haalde ze niet meer.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Luuk Blijboom
    “Hassan houdt het bij marathon Chicago simpel: 'Gewoon eerste groep volgen'” (4 oktober 2023, 10:01), NOS
  3.   Weblink bron “Schouten wint 3.000 meter in scherpe tijd, Kok verslaat Leerdam op 500 meter” (28 oktober, 2023 14:51), NOS