• over·schou·wen

overschouwen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overschouwen
overschouwde
overschouwd
zwak -d volledig
  1. vanaf een hoogte alles kunnen zien
     De ‘Wet 89’ telt nu acht verdiepingen waar alle oude geledingen hun plekje kregen, maar waar het overzicht totaal zoek was. Coens wil zijn ploeg ‘op één verdieping in één oogopslag kunnen overschouwen’ en is op zoek naar ‘een open space office’.[2]
     We moeten het hele veld overschouwen, het doel blijft nog altijd het aantal contacten beperken. Het ergste wat we nu kunnen meemaken, is te snel versoepelen en dan weer moeten terugplooien.’[3]
  2. (figuurlijk) iets achteraf overdenken
     De oude Helena, hoofdpersoon in de nieuwe roman ”Godenslaap” van de Belgische schrijver Erwin Mortier, schrijft de herinneringen aan haar leven op: „Misschien is het mogelijk om, vlak voor ik volledig verdwijn, het bestaan zelf te overschouwen alsof ik eruit losgeweekt ben.”[4]
  3. (figuurlijk) alles kunnen zien en beoordelen
     Naar eigen zeggen kon ze zo als "schaduwkabinet" overschouwen op alle dossiers en departementen en letten op het naleven van het bestuursakkoord.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    san
    “Coens wil partijhoofdkwartier verhuizen uit de ‘Wet 89’” (05/10/2020), De Standaard
  3.   Weblink bron
    ASD
    “Dedecker: ‘Komende week al terrasjes in Middelkerke’” (07/03/2021), De Standaard
  4.   Weblink bron
    J. L. Vermeulen
    “Wrange herinneringen aan Eerste Wereldoorlog” (18 februari 2009), Reformatorisch Dagblad
  5.   Weblink bron “Ilse Uyttersprot” (geraadpleegd 28-8-2021), Wikipedia