overzien
- over·zien
- samenstelling van over en zien [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overzien |
overzag |
overzien |
klasse 5
onregelmatig |
volledig |
overzien
- alles tegelijk kunnen zien
- Hij overzag alle gevaren in één oogopslag.
- ▸ `Vind je niet dat Venetië ook iets triests heeft? Als je Piazza San Marco zo overziet, zou je objectief gezien moeten vaststellen dat het er druk is. Toch maakt het plein een wezenloze en verlaten indruk, alsof het met zijn gedachten ergens anders is.[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overzien |
zag over |
overgezien |
klasse 5
onregelmatig |
volledig |
overzien
- overgankelijk met het oog doorlopen
vervoeging van: | overzien… |
verbogen vorm: | overziene |
overzien
- voltooid deelwoord van overzien
- Het woord overzien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overzien" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 27
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be