overluid
- over·luid
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | overluid | overluider | overluidst |
verbogen | overluide | overluidere | overluidste |
partitief | overluids | overluiders | - |
overluid [2]
- te lawaaierig; op een hinderlijke manier luid
- ▸ 'Heere, zegen deze spijze,' bad Jaap overluid als bij grootmoe.[3]
- Het woord overluid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.