• over·le·vings·drang
enkelvoud meervoud
naamwoord overlevingsdrang
verkleinwoord

de overlevingsdrangm

  1. de onbedwingbare neiging om door te gaan (met leven)
     Ik doe dit niet uit sentimentaliteit, maar uit overlevingsdrang en ik houd mijn hand beschermend boven jullie hoofd in een poging ons eens en voor altijd, voor de allerlaatste keer, in één omhelzing te vatten.[1]
     "Bij iedere andere club zouden de mensen wegblijven als er zo armetierig gevoetbald wordt. Of erger, ze zouden zich tegen het elftal keren. Bij NAC ontstaat dan altijd meteen een soort curieuze overlevingsdrang en gaan de supporters er juist achter staan. Dat scheelt een punt of zes."[2]
  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “'Bij NAC moeten ze eens kappen met dat cultgedoe'” (05-10-2018), NOS