[A 3] Twee cirkels die elkaar overlappen in een venndiagram.

(klemtoonhomogram)

  • over·lap·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overlappen
overlapte
overlapt
zwak -t volledig [A]

[A] overláppen

  1. overgankelijk gedeeltelijk dubbel bedekken
    • Ik overlap de randen van de geverfd[e] strepen aan beide kanten met 1 cm, zodat je de lelijke randen ook niet meer ziet. 
  2. overgankelijk (figuurlijk) gedeeltelijk samenvallen
  3. wederkerig elkaar ~ gedeeltelijk van twee zijden laagsgewijs bedekken
    • In een venndiagram overlappen twee of meer figuren elkaar om de doorsnede van twee verzamelingen aan te geven. 

[B] de óverlappenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord overlap
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overlappen
lapte over
overgelapt
zwak -t volledig [C]

[C] óverlappen

  1. overgankelijk opnieuw met een doek schoonmaken
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]