Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·lap·te

Werkwoord

vervoeging van
overlappen

overlapte

  1. enkelvoud verleden tijd van overlappen
    • Ik overlapte. 
    • Jij overlapte. 
    • Hij, zij, het overlapte. 
  2. verbogen vorm van overlapt, voltooid deelwoord van overlappen