• over·kjø·re
Naar frequentie 40728
vervoeging
onbepaalde wijs overkjøre
tegenwoordige tijd overkjører
verleden tijd overkjørte
voltooid
deelwoord
overkjørt
onvoltooid
deelwoord
overkjørende
lijdende vorm overkjøres
gebiedende wijs overkjør
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

overkjøre

  1. overgankelijk overrijden
    «To gutter som kom akende på en rattkjelke, ble igår overkjørt av en lastebil.»
    Twee jongens die op een slee kwamen sleeën werden gisteren overreden door een vrachtwagen.
  2. (figuurlijk) afwijzen, opheffen, van tafel vegen, vernietigen, overstemmen, wegstemmen
    «Kongressen overkjører Trumps veto mot forsvarsbudsjettet.»
    Het congres heft het veto van Trump op de defensiebegroting op.