• over·be·leefd
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen overbeleefd overbeleefder overbeleefdst
verbogen overbeleefde overbeleefdere overbeleefdste
partitief overbeleefds overbeleefders -

overbeleefd

  1. (pejoratief) met overdreven omgangsvormen
     Opvallend in de roman is Shuggie’s observatievermogen. Een voorbeeld daarvan is wanneer hij na een schooldag probeert te peilen hoe de vlag er bij zijn moeder bij hangt: ‘Gehuil en gejammer waren een voorbode van een rampzalige avond. Soms werd ze overbeleefd, met een bekakt accent en woorden die uit heel veel lettergrepen bestonden. Dan tuitte ze haar lippen en zei woorden als “werkelijk” en “desalniettemin”. Die geluiden waren het ergst. Ze betekenden dat Agnes treurde om wat ze allemaal was kwijtgeraakt, maar nog niet genoeg drank op had om buiten westen te raken’.[2]
  2. met uiterst fatsoenlijke omgangsvormen
     Wel, Amsterdam is volgens mij de mooiste stad van West-Europa. Het is er erg prettig aan die oude grachten. De mensen zijn vriendelijk en overbeleefd.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Douglas Stuart geciteerd door Toef Jaeger
    “‘Het Thatcher-tijdperk kwam voort uit een totaal gebrek aan medelijden’” (4 februari 2021) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    H. van Heusden
    Kunstkroniek in: Golfslag., jrg. 1 nr. 4 (juni 1946), Uitgeverij Van Maerlant, Antwerpen, p. 121