• oud·ge·dien·de
enkelvoud meervoud
naamwoord oudgediende oudgedienden
verkleinwoord

de oudgediendev / m

  1. iemand die in het verleden ergens gewerkt heeft
    • Enkele oudgedienden van de Vietnamoorlog kwamen bij elkaar. 
  2. iemand die al lang ergens werkt, een veteraan
    • Hij is een oudgediende onder de wielerprofessionals. 

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

oudgediende

  1. verbogen vorm van de stellende trap van oudgediend
    • Het vermag eerbied te wekken, niet alleen voor arbeiders in hun strijd om het dagelijks brood, of spelers die ook arbeiders zijn, maar ook voor oudgediende acteurs voor wie het spel alles betekent. [2]
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]