oudgediende
- Geluid: oudgediende (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑutxəˌdində / (4 lettergrepen)
- oud·ge·dien·de
- zn: afgeleid van oudgediend bn met het achtervoegsel -e [1]
- bn: oudgediend bn met de uitgang -e
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oudgediende | oudgedienden |
verkleinwoord |
- iemand die in het verleden ergens gewerkt heeft
- Enkele oudgedienden van de Vietnamoorlog kwamen bij elkaar.
- iemand die al lang ergens werkt, een veteraan
- Hij is een oudgediende onder de wielerprofessionals.
- [2] nieuwkomer, nieuweling
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
oudgediende
- verbogen vorm van de stellende trap van oudgediend
- Het vermag eerbied te wekken, niet alleen voor arbeiders in hun strijd om het dagelijks brood, of spelers die ook arbeiders zijn, maar ook voor oudgediende acteurs voor wie het spel alles betekent. [2]
- Het woord oudgediende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oudgediende" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Lewin, L."Kniertje zonder kôuwe kotelette: Op Hoop van Zegen in Palestina" in: De Parelduiker. jrg. 11 nr. 2 (2006) Bas Lubberhuizen, Amsterdam; ISBN 90 5937 133X; p. 27; geraadpleegd 2019-11-28
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be