nieuweling
- Geluid: nieuweling (hulp, bestand)
- IPA: / ˈniwəˌlɪŋ / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈniβ̞əˌlɪŋ/, /ˈniʋəˌlɪŋ/
- (Limburg): /ˈnywəˌlɪŋ/
- nieu·we·ling
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘iem. die net is begonnen of aangekomen’ voor het eerst aangetroffen in 1581 [1]
- afgeleid van nieuw met het achtervoegsel -ling met het invoegsel -e- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nieuweling | nieuwelingen |
verkleinwoord | nieuwelingetje | nieuwelingetjes |
de nieuweling m
- iemand die ergens nieuw is
- Hij is hier gisteren komen wonen en is een nieuweling in deze buurt.
1. iemand ergens die nieuw is
- Het woord nieuweling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nieuweling" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "nieuweling" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nieuweling op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be