oudelui

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  oudelui    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ou·de·lui

Woordherkomst en -opbouw

• alleen meervoud, samenstelling van  oude bn  en  lui zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord		oudelui
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oudelui mv

1. oudere mensen

   • In 1866 besloot de gemeenteraad van Almelo dat jaar de vierdaagse kermis (dinsdag voor de kinderen, woensdag voor de jongelui, donderdag voor de boeren en vrijdag voor de oudelui) niet te houden vanwege een cholera-epidemie, dit tot groot ongenoegen van de bevolking.  
   • „Wij zijn echt op zoek naar een jongerejaarsstudent”, zegt Jurjen Koksma, vierdejaars student natuurkunde. Hij is een van de elf bewoners van een studentenhuis in het centrum van Utrecht. „We willen een beetje vernieuwing. Dit is een huis voor studenten, niet voor oudelui.”  

2. pa en ma, vader en moeder

   • Belangrijk is dat betrokkenen elkaar volledig (blijven) vertrouwen en de oudelui de reserve als prudente rent(e)meesters beheren. Hoewel ze wel enig risico moeten nemen, althans meer dan gezien hun leeftijd, inkomen, vermogen en kennis passend is. Het gaat toch om een belegging voor de lange termijn? Anders komt die reserve nooit van de grond.  

Synoniemen

• [1] bejaarden, ouderen, oudjes
• [2] ouwelui, ouders

Vertalingen

    1. oudere mensen   

Engels: elderly people (en)

Gangbaarheid

• Het woord oudelui staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oudelui" herkend door:

87 %	van de Nederlanders;
84 %	van de Vlamingen.