Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Ossenhoeder


 
1. Een ossenhoeder met twee ossen op een schilderij van E. Burnand  .
  • os·sen·hoe·der
enkelvoud meervoud
naamwoord ossenhoeder ossenhoeders
verkleinwoord - -

de ossenhoederm

  1. (veeteelt) (beroep) (historisch) iemand die op gecastreerde stieren past en ze begeleid wanneer ze iets voorttrekken
     Het is mogelijk een verdeling te maken naar de personen die in de pastorale zangen voorkomen. Zo kunnen we niet alleen bepaalde soorten zangen onderscheiden al naar gelang de erin voorkomende herder een schapen-, geiten- of ossenhoeder is, maar ook naar de werkzaamheden van de erin optredende personen.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    J.L.P. Blommendaal
    “De zachte toon der herdersfluit.” (1987), Hes Uitgevers, Utrecht, ISBN 9061943566, p. 21