orkestzetel
- Geluid: orkestzetel (hulp, bestand)
- IPA: / ɔrˈkɛstsetəl / (4 lettergrepen)
- or·kest·ze·tel
- samenstelling van orkest zn en zetel zn , omdat het gaat om stoelen op of nabij de plaats van een eventueel begeleidingsorkest [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | orkestzetel | orkestzetels |
verkleinwoord | - | - |
de orkestzetel m
- zitplaats in het gebied voor het podium van een traditionele schouwburgzaal
- ▸ Ik die in een orkestzetel zit, - en wat een orkestzetel, - kan niet eens mijn benen uitstrekken zoals ik wil. De orkestzetels staan te dicht op elkaar.[2]
- Het woord orkestzetel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Verzameld werk. Deel 3: proza. Grotesken en ander proza. : Intermezzo”, 4e druk (1979), Bert Bakker, Amsterdam, p. 259