• or·gel·toon
enkelvoud meervoud
naamwoord orgeltoon orgeltonen
verkleinwoord

de orgeltoonm [1]

  1. (muziek) geluid dat gemaakt wordt met een orgel
     Bij de eerste dreunende orgeltoon had Jaap zijn hoofd laten zakken.[2]
     Rustig inlopen deed Blake niet. Het concert opende zelfs met een showelement: terwijl de kerkelijke orgeltonen van het titelnummer wegdeemsterden, slofte het anders zo bescheiden millennialidool de bühne op met een futuristisch paar vleugels om zijn schouders. Het rekwisiet prijkt ook op de cover van het album en figureert in zwart-witvideobeelden die sporadisch geprojecteerd werden.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294
  3.   Weblink bron
    Max De Moor
    “James Blake geeft geen slechte concerten, alleen iets mindere” (Vrijdag 22 september 2023 om 08:13), De Standaard