• or·ga·niek
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen organiek organieker organiekst
verbogen organieke organiekere organiekste
partitief organieks organiekers -

organiek [2]

  1. organisch, natuurlijk
     De kerkfusie tot één organiek lichaam is vandaag een prestigekwestie en niet langer een geloofszaak. Ds. B. H. Weegink, 7 juni 2001[3]
  2. wet die een door de grondwet aangeduide instelling nader uitwerkt en regelt
     Dat de NBB zelf maar een beperkte invloed heeft op de samenstelling van het directiecomité, komt door het merkwaardige statuut van de organisatie. De Nationale Bank is een bedrijf sui generis, dat aangestuurd wordt via een organieke wet.[4]
67 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[5]
  1. organiek op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Ds. B. H. Weegink
    “Opinies uit het jaar 2001” (7 juni 2001), Reformatorisch Dagblad
  4.   Weblink bron
    Ruben Mooijman
    “De Nationale Bank: 1900 personeelsleden en 29 directiefuncties” (03/11/2018), De Standaard
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be