ordonnansofficier
- or·don·nans·of·fi·cier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ordonnansofficier | ordonnansofficieren |
verkleinwoord |
de ordonnansofficier m
- (militair) officier die als taak heeft berichten, bevelen en rapporten over te brengen
- ▸ Zjerkov was nadat hij uit de generale staf was gezet niet bij het regiment gebleven; hij had gezegd dat hij wel gek zou zijn als hij aan het front het vuile werk ging opknappen, terwijl hij bij de staf zonder iets uit te voeren beter beloond werd, en het was hem gelukt een betrekking als ordonnansofficier bij vorst Bagration te verkrijgen.[2]
- ▸ De militairen blijven in de regel drie jaar aan het hof, dan keren ze terug naar hun krijgsmachtonderdeel. Het Militaire Huis bestaat uit de chef, op dit moment luitenant-generaal André Blomjous, acht adjudanten en vier ordonnansofficieren.[3]
1. officier die als taak heeft berichten, bevelen en rapporten over te brengen
- Het woord 'ordonnansofficier' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron Riekelt Pasterkamp“Adjudant moet kunnen paardrijden” (30 december 2005), Reformatorisch Dagblad