opzeggingstermijn

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·zeg·gings·ter·mijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opzeggingstermijn opzeggingstermijnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de opzeggingstermijnm

  1. de tijd die zit tussen het opzeggen en het moment dat de afspraak ook echt stopt
    • Voor een krantenabonnement geldt een opzeggingstermijn van drie maanden. 
Synoniemen
  1. opzegtermijn

Gangbaarheid