Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·zeg·ter·mijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opzegtermijn opzegtermijnen
verkleinwoord opzegtermijntje opzegtermijntjes

Zelfstandig naamwoord

de opzegtermijnm

  1. opzeggingstermijn, de tijd die zit tussen het opzeggen en het moment dat de afspraak ook echt stopt
    • Voor een krantenabonnement geldt een opzegtermijn van drie maanden. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be