opplyse
- opp·ly·se
Naar frequentie | 12036 |
---|
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | opplyse |
tegenwoordige tijd | opplyser |
verleden tijd | opplyste |
voltooid deelwoord |
opplyst |
onvoltooid deelwoord |
opplysende |
lijdende vorm | opplyses |
gebiedende wijs | opplys |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
opplyse
- overgankelijk in kennis stellen, inlichten, informeren, verwittigen, voorlichten
- «Han opplyste at han kom fra Italia.»
- Hij deelde mee dat hij uit Italië kwam.
- «Han opplyste at han kom fra Italia.»
- overgankelijk aantoonen, beduiden
- [1]: gi beskjed om
- [1]: informere
- [1]: underrette
- [2]: gjøre tydelig
- [2]: forklare
- [1]: opplyse om
- [1-2]: forkynne
- opp·ly·se
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | opplyse opplysa |
tegenwoordige tijd | opplyser |
verleden tijd | opplyste |
voltooid deelwoord |
opplyst |
onvoltooid deelwoord |
opplysande |
lijdende vorm | opplysast |
gebiedende wijs | opplys |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
opplyse
- overgankelijk in kennis stellen, inlichten, informeren, verwittigen, voorlichten
- overgankelijk aantoonen, beduiden
- [1-2]: opplysa
- [1]: opplysa om
- [1]: opplyse om