verwittigen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: verwittigen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ver·wit·ti·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘doen weten’ voor het eerst aangetroffen in 1511 [1]
- afgeleid van wittig met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verwittigen |
verwittigde |
verwittigd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
verwittigen
- overgankelijk ~ van iemand ergens van op de hoogte brengen
- Hij werd ervan verwittigd dat er een probleem was met het computersysteem.
Synoniemen
Verwante begrippen
Opmerkingen
- Boven de rivieren is het woord vrij formeel en verheven, elders is het algemeen gangbaar.
Vertalingen
1. ~ van iemand ergens van op de hoogte brengen
Gangbaarheid
- Het woord verwittigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verwittigen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "verwittigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ verwittigen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be