Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·wit·ti·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘doen weten’ voor het eerst aangetroffen in 1511 [1]
  • afgeleid van wittig met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verwittigen
verwittigde
verwittigd
zwak -d volledig

Werkwoord

verwittigen

  1. overgankelijk ~ van iemand ergens van op de hoogte brengen
    • Hij werd ervan verwittigd dat er een probleem was met het computersysteem. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Opmerkingen
  • Boven de rivieren is het woord vrij formeel en verheven, elders is het algemeen gangbaar.
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen