• op·of·fe·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opofferen
offerde op
opgeofferd
zwak -d volledig

opofferen

  1. overgankelijk bij noodzaak moeten gebruiken
  2. overgankelijk laten doden in een gevecht
  3. overgankelijk bewust prijsgeven
     Wie zegt dat het het een óf het ander moet zijn? Als je een aantal dingen opoffert en zuinig leeft kom je een heel eind.[1]
     Ik dacht continu aan stoppen, maar had hier zoveel voor opgeofferd en ik wist dat ik maar een keer zo’n kans zou krijgen.[1]

zich opofferen

  1. wederkerend je eigen ondergang aanvaarden voor iets wat je belangrijk vindt
  2. wederkerend (figuurlijk) je volledig voor iets inspannen
     ‘Je offert je op als je kinderen hebt, omdat ze je nodig hebben.[1]
     Dan kan hij er staan en zeggen dat hij zich in deze moeilijke tijden et cetera et cetera toch heeft opgeofferd uit liefde voor zowel zijn dochter als de tradities van zijn geslacht.[2]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. 1,0 1,1 1,2
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be