• op·noe·ming
enkelvoud meervoud
naamwoord opnoeming opnoemingen
verkleinwoord

de opnoemingv

  1. opsomming
    • Dit werkje is geheel wetenschappelijk. Eene juiste en naauwkeurige verdeeling in bepaalde tijdperken, en deze weder in afdeelingen, legt den grondslag van het beknopte en zaakrijke boek. Het bevat enkel eene opnoeming van geschiedkundige daadzaken, geregeld opeenvolgend, met naauwkeurige aanduiding van den tijd, zonder toepassing, zonder eenige jagt op effect, aan schrijvers voor kinderen anders zoo eigen. [2] 
76 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Eerste beginselen der Algemeene Geschiedenis van ons Vaderland, door Prof. L. Visscher. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1848. In kl. 8vo. 87 bl. f : - 40.(1849)– tijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be