opkoper

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  opkoper    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• op·ko·per

Woordherkomst en -opbouw

• Naamwoord van handeling van opkopen met het achtervoegsel -er

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	opkoper	opkopers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de opkoper m

1. (beroep) inkoper die minder courante producten inkoopt waarvan de verkopende partij vaak niet weet wat ermee te doen. De opkoper kent de kanalen om de goederen weer snel door te verkopen.

   • Elke maand organiseerde het Fietsdepot voor professionele opkopers een veiling van de fietsen die niet binnen zes weken zijn opgehaald door hun eigenaar. 
   • Bovendien vreest het college rechtsongelijkheid jegens hen die geen claim indienen. Leden van de Joodse gemeenschap zien het anders en wijzen er op dat 'echte rechtsongelijkheid'bestaat omdat voor sommige huizen van de Joden erfpacht was betaald door de onrechtmatige opkoper en voor anderen niet. 
   • Mauricio is een van de vele Venezolanen die vuilniszakken afspeurt op zoek naar eten en waardevolle spullen. „Ik zoek plastic spullen en apparaten. Die maak ik schoon en verkoop ik aan een opkoper. 

2. iemand die een hele voorraad opkoopt

   • De strijd om AkzoNobel is nog lang niet gestreden. Een aantal aandeelhouders van het verf- en chemieconcern eist dat Akzo met opkoper PPG gaat praten. Akzotopman Ton Büchner is dat niet van plan. 

Synoniemen

• [1] tussenhandelaar, uitdrager, wederverkoper

Vertalingen

    1.   

Engels: secondhand dealer (en), wholesale dealer (en), junk dealer (en), buyer (en), purchaser (en),

Gangbaarheid

• Het woord opkoper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opkoper" herkend door:

97 %	van de Nederlanders;
97 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.